Op een clubdiplomadag worden een aantal proeven afgelegd, die vast omschreven zijn in het Jachtproeven reglement van de WFRG.

Er kan op drie nivo's worden deelgenomen, van beginner (nivo C) tot ver gevorderd (nivo A) met voor elk nivo overeenkomstige proeven. De C- en B-proeven worden afgelegd met dummy’s, de A-proeven met wild (duif en eend).
Iedereen doet de C-proeven. Degenen die voor B of A hebben ingeschreven, doen tevens de B-proeven. Op basis van de resultaten tot dusver wordt bepaald wie er voor de A-proeven in aanmerking komen (en dat ook nog willen).

De minimumleeftijd om mee te mogen doen is:

  • in de C-klasse: 9 maanden
  • in de B-klasse: 12 maanden
  • in de A-klasse: 18 maanden

Een diploma wordt afgegeven voor het nivo waarop alle proeven met een voldoende zijn beoordeeld. Dat kan dus afwijken van het nivo waarop is ingeschreven.

Agenda

Voor 2019 zijn de volgende clubdiplomadagen gepland

Datum
Regio/Plaats
12 oktober
Utrecht

Reglement

Hieronder vindt u de beschrijving van de proeven, zoals opgenomen in hoofdstuk 7 van het Jachtproeven reglement. U wordt uiteraard geacht van het volledige reglement op de hoogte te zijn.

art. 7.1 Algemeen
Een clubdiplomadag omvat een aantal gestandaardiseerde proeven van kunstmatige aard, waarbij het niveau en de bruikbaarheid van de hond voor het werk na het schot getest en beoordeeld worden.

art. 7.2 De proeven en hun beoordeling

  1. De omschrijving van de opzet en uitvoering van de proeven en de eisen waaraan de volmaakte uitvoering van deze proeven dient te voldoen, zijn in overeenstemming met het gestelde in het Reglement Jachthondenproeven van de ORWEJA, laatste druk.
  2. Bij de opzet en uitvoering van de proeven A t/m H dient rekening gehouden te worden met het feit dat de proeven worden afgelegd met dummy’s (minder verwaaiing).
  3. Het karakter van een clubdiplomadag dient een stimulerende werking te hebben op de voorjagers.

DE PROEVEN

De C-proeven

art. 7.2.1 Proef A - Aangelijnd en los volgen

  1. De hond moet zijn voorjager over een traject van ongeveer 40 meter volgen. Dit traject moet eerst aangelijnd en vervolgens niet aangelijnd worden afgelegd.
  2. Het traject heeft de vorm van een langgerekte zandloper waardoor de voorjager steeds twee bochten met zijn hond aan binnenkant en twee bochten met zijn hond aan de buitenkant moet maken.
  3. Tijdens het niet aangelijnd volgen moet de voorjager halsband en lijn op een door de keurmeester aangewezen plaats achterlaten.

BEOORDELING

Algemeen:
Voor de totale proef wordt één cijfer gegeven, en wel zodanig, dat aangelijnd en los volgen in de uiteindelijke beoordeling even zwaar tellen. De beide delen te weten aangelijnd en los volgen moeten voldoende worden afgelegd. Voor een volmaakte uitvoering is het niet noodzakelijk dat de hond gaat zitten als de voorjager stilstaat.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die aangelijnd, zijn voorjager niet herhaaldelijk hindert door te trekken, voor de voeten te lopen of te snuffelen en die niet aangelijnd, zijn voorjager volgt en niet herhaaldelijk hindert door achter te blijven, vooruit te lopen, voor de voeten te lopen of te snuffelen.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond die, aangelijnd, attent is, zijn schouder voortdurend ter hoogte van de knie van zijn voorjager houdt, waarbij de lijn slap hangt, de hond nagenoeg geen aandacht van de voorjager vergt en deze zijn bevel niet hoeft te herhalen en de hond die, niet aangelijnd, zijn schouder voortdurend ter hoogte van de knie van zijn voorjager houdt, waarbij de hond nagenoeg geen aandacht van de voorjager vergt en deze zijn bevel niet hoeft te herhalen.

art. 7.2.2 Proef B - Uitsturen en komen op bevel

  1. De hond moet zonder halsband of lijn worden uitgezonden en moet op een afstand van ongeveer 30 meter voldoende vrij in beweging zijn.
  2. Daarna moet de hond op bevel naar de voorjager komen.
  3. De voorjager moet dit bevel geven onmiddellijk nadat de keurmeester hem dit opdraagt.

BEOORDELING

Algemeen:
Het uitsturen van de hond in een door de voorjager gekozen richting is toegestaan, mits de hond op een afstand van ongeveer 30 meter toont dat hij voldoende vrij is. De voorjager dient in zekere mate op zijn plaats te blijven. Een stukje meelopen is toegestaan maar leidt tot puntenaftrek. Voor wat betreft het “kom”-signaal kan een combinatie van attentie en uitvoeringssignaal als één bevel worden beschouwd.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond die naar het oordeel van de keurmeester binnen één minuut nadat met de proef is gestart, voldoende vrij is en voldoende afstand heeft genomen en vervolgens, na niet meer dan drie bevelen, binnen redelijke tijd bij zijn voorjager komt, zodat deze hem ter plaatse kan aanlijnen.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond die na één bevel direct uitgaat, na snel voldoende afstand te hebben genomen, zich in alle vrijheid beweegt en vervolgens na één bevel, onmiddellijk en zeer snel komt en zonder daartoe een afzonderlijke aanwijzing te hebben gekregen, dus uit zichzelf, aan de voeten van zijn voorjager gaat zitten.

art. 7.2.3 Proef C - Houden van de aangewezen plaats

  1. De hond moet, zonder halsband of lijn en zonder dat enig voorwerp bij de hond is achtergelaten, de hem aangewezen plaats houden tot zijn voorjager hem weer ophaalt.
  2. De voorjager dient twee volle minuten buiten het gezichtsveld van de hond te verblijven.
  3. De keurmeester dient erop toe te zien dat de hond niet door verwaaiing of inrichting van de proef kan weten dat zijn voorjager in zijn directe omgeving verblijft.

BEOORDELING

Algemeen:
De beoordeling begint als de keurmeester de voorjager opdracht geeft zich naar de aflegplaats te begeven en eindigt als de hond is opgehaald. De voorjager mag, zolang hij niet buiten het zicht van de hond is, ter correctie éénmaal teruglopen. De door de hond eenmaal aangenomen basishouding, liggend, zittend of staand, moet voor een volmaakte uitvoering worden gehandhaafd. De rust waarmee alles wordt uitgevoerd, is zeer bepalend voor de hoogte van het cijfer.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die de hem aangewezen plaats niet verder dan één meter verlaat en die niet door hinderlijk janken of blaffen ongerustheid toont.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die door zijn voorjager in alle rust zijn plaats wordt gewezen, voorts geen enkele aandacht van zijn voorjager krijgt, zijn plaats in het geheel niet verlaat en rustig en vol vertrouwen op zijn voorjager wacht.

art. 7.2.4 Proef D - Apport te land

  1. De hond wordt zonder halsband of lijn los voorgejaagd.
  2. De hond moet een in overzichtelijk terrein weggeworpen dummy apporteren.
  3. De valplaats dient zodanig te worden gekozen, dat de hond vanaf de positie bij de voorjager de dummy kan zien liggen.
  4. De werper dient de dummy ver van zich te werpen en wel zodanig dat de dummy op ongeveer 25 meter van de hond terechtkomt.
  5. De hond mag in opdracht van de keurmeester na één seconde nadat de dummy is gevallen, worden uitgestuurd om te apporteren.
  6. De voorjager mag tijdens de uitvoering van de proef de hem aangewezen plaats niet verlaten.
  7. De hond moet de dummy binnen handbereik van de voorjager brengen.

BEOORDELING

Algemeen:
De hond die onhoudbaar inspringt kan maximaal een 8 krijgen. De hond die na het inspringen binnen vijf meter vanaf de plaats van de voorjager wordt gestopt is niet onhoudbaar ingesprongen. Het beoordelen van de wil tot apporteren en de wijze van uitvoering staat centraal.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond, die de dummy opneemt en naar zijn voorjager brengt, ongeacht of hij inspringt of verpakt, of hij zittend of staande afgeeft.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die geen aandacht van de voorjager vergt, niet hinderlijk piept, jankt of blaft, die niet inspringt, het commando tot apporteren afwacht, snel naar de dummy gaat, en een 'modelapport' uitvoert.

art. 7.2.5 Proef E - Apport uit diep water

  1. De hond wordt zonder halsband los voorgejaagd.
  2. De hond moet een in overzichtelijk diep water geworpen dummy apporteren.
  3. De keurmeester zal de voorjager de plaats wijzen waar vandaan hij zijn hond moet inzetten en waar de hond de dummy naar toe moet brengen. De plaats zal zodanig worden gekozen, dat deze ongeveer drie meter, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, uit de waterkant ligt.
  4. De dummy moet op een zodanige plaats in het water worden geworpen dat de hond om de dummy te bereiken, moet zwemmen.
  5. De valplaats dient zodanig te worden gekozen, dat de hond vanaf de positie bij de voorjager de dummy kan zien liggen.
  6. Tijdens het werpen van de dummy wordt een schot gelost. Werper en geweer blijven gedurende de hele proef op hun plaats staan. Het schot wordt afgegeven op het moment dat de dummy op het hoogste punt is.
  7. De hond mag in opdracht van de keurmeester, na één seconde nadat de dummy is gevallen, worden uitgestuurd om te apporteren.
  8. De voorjager mag tijdens de uitvoering van de proef de hem aangewezen plaats niet verlaten.
  9. De hond moet de dummy binnen handbereik van de voorjager brengen.

BEOORDELING

Algemeen:
De hond die onhoudbaar inspringt, kan maximaal een 8 krijgen. De hond die voor de waterkant na ingesprongen te zijn, kan worden gestopt is niet onhoudbaar ingesprongen. De voorjager mag de hond voor een voldoende uitvoering maximaal driemaal de opdracht geven om te water te gaan. Hij mag de hond als deze zonder dummy uit het water terugkeert nog éénmaal inzetten.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond die de dummy aanneemt en naar zijn voorjager brengt, ongeacht of hij inspringt, verpakt of zich uitschudt, of hij zittend of staande afgeeft.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond, die geen aandacht van de voorjager vergt, die voordat hij wordt uitgezonden niet hinderlijk piept, jankt of blaft, die niet inspringt, het commando tot apporteren afwacht, daarna onmiddellijk te water gaat, snel naar de dummy zwemt en een 'modelapport' uitvoert.

De B-proeven

art. 7.2.6 Proef F - Verloren apport te land

  1. De hond wordt zonder halsband los voorgejaagd.
  2. De hond moet een in dichte dekking geworpen dummy opsporen.
  3. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet, dat de wind uit een richting komt haaks op die, waarin de hond moet worden uitgestuurd.
  4. De werper dient vanaf een plaats waar de hond hem niet kan zien, de dummy te werpen en wel zodanig, dat de dummy terechtkomt op ongeveer 40 meter van de plaats waar de hond wordt ingezet. De werper trekt zich terug op een zodanige plaats, dat zijn aanwezigheid en zijn loopspoor op de hond zo weinig mogelijk stimulerend of belemmerend werken.
  5. Zo enigszins mogelijk dient de inrichting van de proef zo te zijn, dat voorjager en hond elkaar niet meer kunnen zien nadat de hond, gezien in de algemene richting van de valplaats, zich meer dan vijf meter van zijn voorjager heeft verwijderd. Bij bepaalde terreinomstandigheden kan het nodig zijn om een kunstmatig scherm te plaatsen.
  6. De keurmeester zal een zodanige plaats innemen, dat hij het zoeken van de hond kan beoordelen.
  7. De keurmeester zal de voorjager de plaats aanwijzen waar vandaan hij zijn hond moet inzetten en waar de hond de dummy naar toe moet brengen. De voorjager mag deze plaats gedurende de gehele proef niet verlaten, tenzij de keurmeester hem dat opdraagt.

BEOORDELING

Algemeen:
Bij de beoordeling zal de nadruk liggen op de zelfstandige en systematische zoekwijze, op het doorzettingsvermogen van de hond en op diens betrouwbaarheid om de dummy te brengen. Het geven van aanwijzingen en aanmoedigingen zal sterk negatief worden beoordeeld. Het zonder dummy uit de dekking terugkeren, zal negatief worden beoordeeld. De hond die eenmaal zonder dummy uit de dekking terugkeert mag maximaal nog tweemaal worden ingezet.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond die binnen een redelijke tijd, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, de dummy apporteert, ongeacht of hij verpakt of hij zittend of staand afgeeft.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond die voordat hij wordt uitgestuurd, niet hinderlijk piept, jankt of blaft, die na het commando tot apporteren onmiddellijk geanimeerd, zelfstandig, snel en systematisch gaat zoeken, niet zonder dummy uit de dekking terugkeert, de dummy snel vindt en een “model apport” uitvoert.

art. 7.2.7 Proef G - Markeerapport te land

  1. De hond mag los of aangelijnd worden voorgejaagd.
  2. De hond moet zonder halsband of lijn een voor hem zichtbaar weggeworpen dummy apporteren.
  3. De valplaats dient zodanig gekozen te worden, dat de hond de dummy niet kan zien liggen voordat hij in de onmiddellijke omgeving van de dummy is gekomen
  4. De valplaats mag niet dusdanig opvallen, dat de hond erdoor wordt aangetrokken.
  5. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet, dat de wind uit een richting komt haaks op die, waarin de hond moet uitgaan. Werper en geweer dienen in dit geval benedenwinds van de valplaats van de dummy te staan. De dummy moet tegen de wind in geworpen worden.
  6. Direct nadat er geschoten is, dient de werper haaks op de richting waarin de hond moet uitgaan, de dummy met een grote boog van zich weg te werpen en wel zodanig, dat de dummy op ongeveer 60 meter van de hond terecht komt.
  7. Werper en geweer blijven gedurende de gehele proef op hun plaats staan.
  8. Nadat de voorjager de keurmeester te kennen heeft gegeven, dat hij gereed is om de proef af te leggen, geeft de keurmeester geweer en werper een teken dat zij kunnen starten.
  9. De keurmeester zal ongeveer drie seconden nadat de dummy is gevallen, toestemming geven om de hond uit te zenden. Hij doet dit door de voorjager op de schouder te tikken.
  10. De voorjager mag vanaf het moment dat de hond is uitgezonden tot aan het moment dat deze de dummy heeft opgenomen, geen aanwijzingen of commando’s geven.
  11. De voorjager mag tijdens de uitvoering van de proef de hem aangewezen plaats niet verlaten.

BEOORDELING

Algemeen:
De hond die onhoudbaar inspringt heeft deze proef onvoldoende afgelegd. De hond die binnen vijf meter vanaf de voorjager wordt gestopt, is niet onhoudbaar ingesprongen en mag vanaf die plaats, na toestemming van de keurmeester de proef voortzetten. De hond die aangelijnd wordt voorgejaagd kan maximaal een 8 krijgen. De hond die zich van de lijn losrukt, heeft de proef onvoldoende afgelegd. De hond die vrij verloren zoekend de dummy vindt, heeft deze proef onvoldoende afgelegd. Het over doen van de proef mag alleen bij zéér uitzonderlijke omstandigheden.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond die door de juiste richting aan te houden of die door doelbewust de juiste richting te herstellen, blijk geeft de valplaats te hebben onthouden en zonder aanwijzingen of commando’s de dummy opneemt en apporteert, ongeacht of hij tijdens het werpen aangelijnd dan wel niet aangelijnd was, of hij verpakt, zittend of staand afgeeft.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond die voordat hij wordt uitgezonden, niet hinderlijk piept, jankt of blaft, die niet aangelijnd rustig en attent op zijn post zit en geen aandacht van zijn voorjager vergt, het commando tot apporteren afwacht, snel en gericht naar de valplaats gaat, de dummy zonder te hoeven zoeken vindt en een “model apport” uitvoert.

art. 7.2.8 Proef H - Apport over diep water

  1. De hond wordt zonder halsband, los voorgejaagd.
  2. De hond moet een aan de overzijde van een breed, diep water weggeworpen dummy apporteren.
  3. Het water dient minimaal 10 meter en maximaal 40 meter breed te zijn en zo diep, dat de hond om de overkant te bereiken, moet zwemmen.
  4. De werper dient op het moment dat de hond hem niet kan zien, de dummy op een zodanige plaats te werpen, dat deze, afhankelijk van de breedte van het water en de geaardheid van het terrein, minimaal 10 meter en maximaal 40 meter vanaf de kant van het water terecht komt. De werper trekt zich terug op een zodanige plaats, dat zijn aanwezigheid en zijn loopspoor op de hond zo weinig mogelijk stimulerend of belemmerend werken.
  5. De valplaats dient zodanig gekozen te worden, dat de hond de dummy niet kan zien liggen, voordat hij in de onmiddellijke omgeving van de dummy is gekomen.
  6. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet dat de wind uit een richting komt haaks op die, waarin de hond over het water moet worden gestuurd.
  7. De keumeester zal de voorjager de plaats aanwijzen waar vandaan hij de hond moet inzetten en waar de hond de dummy naartoe moet brengen. Deze plaats zal zodanig worden gekozen, dat zij ongeveer drie meter, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, uit de waterkant ligt.
  8. De voorjager mag tijdens de uitvoering van de proef de hem aangewezen plaats niet verlaten.

BEOORDELING

Algemeen:
De nadruk ligt op de wil om van de overzijde van het water te apporteren. Het geven van extra aanwijzingen is niet verboden, maar zal negatief worden beoordeeld. De voorjager mag de hond voor een voldoende uitvoering maximaal driemaal de opdracht geven om te water te gaan. Als de hond zonder dummy bij de voorjager terugkeert en de keurmeester van oordeel is, dat de dummy nog binnen een redelijke tijd kan worden geapporteerd, mag hij nog éénmaal worden ingezet. Het terugkomen om het water heen nadat de dummy is gevonden zal niet negatief worden beoordeeld, tenzij het omlopen buiten proporties is.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond die binnen een redelijke tijd, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, de dummy apporteert, ongeacht of hij verpakt, zich uitschudt of hij zittend of staand afgeeft.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond die voordat hij wordt uitgezonden, niet hinderlijk piept, jankt of blaft, die na één bevel onmiddellijk te water gaat, in rechte lijn snel naar de overkant zwemt, aan de overkant na al dan niet door zijn voorjager te zijn gestopt en na ten hoogste één commando of aanwijzing geanimeerd, zelfstandig, snel en systematisch gaat zoeken, niet zonder dummy aan de waterkant terugkeert, snel de dummy vindt en een “model apport” uitvoert.

De A-proeven

art. 7.2.9 Proef I - Dirigeerproef te land

  1. De hond wordt zonder halsband, los voorgejaagd.
  2. De hond moet een houtduif apporteren, nadat hij door zijn voorjager via een stoppunt naar de valplaats is gedirigeerd.
  3. De proef moet worden uitgezet in overzichtelijk terrein. Dat wil zeggen, dat de hond die niet aanzienlijk van de ideale route afwijkt, voor de voorjager voortdurend zichtbaar moet kunnen zijn.
  4. Het stoppunt dient ongeveer 100 meter van de positie van de voorjager en ongeveer 50 meter van de valplaats te liggen en zodanig te worden gekozen, dat een aanzienlijke richtingscorrectie nodig is om de valplaats te bereiken. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet, dat de wind uit een richting komt haaks op die, waarin de hond moet worden uitgestuurd en de valplaats benedenwinds van het stoppunt ligt.
  5. Valplaats en stoppunt dienen zo natuurlijk mogelijk te worden gemarkeerd.
  6. Op de valplaats en zeer ruime omgeving daarvan moet lage dekking aanwezig zijn, zodat de hond het wild niet kan zien voordat hij in de onmiddellijke omgeving van het wild is gekomen.
  7. De werper dient op een moment dat de hond dit niet kan zien, de duif op de valplaats te werpen.
  8. De werper dient zich op een zodanige plaats terug te trekken, dat zijn aanwezigheid en zijn loopspoor zo weinig mogelijk stimulerend of belemmerend op de hond werken.
  9. De voorjager mag de hem aangewezen plaats gedurende de gehele proef niet meer dan vijf meter verlaten en daarbij een aangegeven lijn niet naar voren overschrijden.
  10. De voorjager moet zijn hond stoppen in de naaste omgeving van het stoppunt en moet nadat de keurmeesters hem daarvoor toestemming geven, zijn hond van daaruit naar de valplaats dirigeren. De keurmeesters zullen deze toestemming eerst geven nadat de hond naar hun oordeel voldoende dicht bij dit punt, door de voorjager is gestopt.

BEOORDELING

Algemeen:
De nadruk ligt op de dirigeerbaarheid. Het stoppunt is een hulpmiddel om dit vast te stellen. De voorjager moet voor een correcte uitvoering zijn aanwijzingen en commando’s tot een minimum beperken. De hond moet dus in alle rust worden voorgejaagd. Luidruchtige commando’s moeten negatief worden beoordeeld. Als de hond bij de valplaats komt moet hij de duif zelfstandig zoeken en oppakken. Aanvullende commando’s moeten negatief worden beoordeeld.

De wijze van keuren:
De drie keurmeesters vormen zich onafhankelijk van elkaar een oordeel. Zodra een keurmeester van oordeel is dat de uitvoering onvoldoende is, maakt hij dit door handopsteken kenbaar. Zodra een tweede keurmeester de uitvoering eveneens onvoldoende vindt, beëindigt deze de proef. Als naar het oordeel van twee keurmeesters de hond in de eerste lijn heeft getoond voldoende dirigeerbaar te zijn, kan de voorjager toestemming krijgen de hond naar het wild te dirigeren.

Vaststellen van het cijfer:
De keurmeesters geven onafhankelijk van elkaar een cijfer, minimaal een 6 en maximaal een 10. Het eindcijfer is het gemiddelde van de drie cijfers, afgerond naar het dichtstbijzijnde hele getal. Als één keurmeester de uitvoering onvoldoende vindt, is het eindcijfer een 6.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond die, nadat hij duidelijk heeft getoond door zijn voorjager te zijn gedirigeerd, de duif (voordat de proef door de keurmeesters is beëindigd) apporteert, ongeacht of hij verpakt, zittend of staand afgeeft.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond die voordat hij wordt uitgezonden, niet hinderlijk piept, jankt of blaft, die zonder, dan wel met een enkele correctie, in rechte lijn naar het opgedragen stoppunt wordt gedirigeerd, daar met één commando wordt gestopt, van daaruit met het minimaal noodzakelijke aantal aanwijzingen, in rechte lijn naar de valplaats wordt gedirigeerd, ter plekke, al dan niet, na een enkel commando zelfstandig zoekt en een “model apport” uitvoert.

art. 7.2.10 Proef J - Apport van verre loper over breed water

  1. De hond wordt zonder halsband, los voorgejaagd.
  2. De hond moet een aan de overzijde van een breed, diep water ver weggesleepte wilde eend apporteren. Hij dient daarbij gebruik te maken van het sleepspoor.
  3. Het water dient minimaal 15 meter breed te zijn en zo diep, dat de hond moet zwemmen om de overkant te bereiken.
  4. Bij voorkeur dient de proef zo te worden uitgezet, dat de wind uit een richting komt variërend tussen recht van achter en haaks op die, waarin de hond over het water moet worden gestuurd.
  5. Vanaf de overkant van het water wordt een sleepspoor getrokken, dat afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van het water en de geaardheid van het terrein minimaal 150 meter en maximaal 300 meter lang is. In het spoor moeten minimaal twee haken van ongeveer negentig graden zitten. Aan het einde van het sleepspoor wordt een wilde eend neergelegd.
  6. Bij voorkeur dienen aan de overkant van het water de terreinomstandigheden zodanig te zijn, dat de hond die het sleepspoor heeft aangenomen, snel aan het zicht van de voorjager wordt onttrokken.
  7. De sleper en zo gewenst ook keurmeesters trekken zich op een zodanige plaats terug, dat hun aanwezigheid en loopspoor zo weinig mogelijk stimulerend of belemmerend op de hond werken.
  8. De hond mag het trekken van het sleepspoor niet zien.
  9. Het begin van het sleepspoor wordt zo natuurlijk mogelijk gemarkeerd en aan de voorjager bekend gemaakt. De voorjager mag de hond naar het begin van het sleepspoor dirigeren. Als de hond het sleepspoor heeft aangenomen, is het de voorjager verboden verdere commando’s te geven.
  10. De voorjager mag de hem aangewezen plaats gedurende de gehele proef niet verlaten.

BEOORDELING

Algemeen:
De hond moet door gebruik te maken van het sleepspoor bij de eend komen. De hond mag op aanwijzing van de keurmeester maximaal tweemaal op het sleepspoor worden gezet.

Opstelling van de keurmeesters:
Eén keurmeester aan de waterkant bij de voorjager en twee keurmeesters op het sleepspoor. De keurmeester aan de waterkant beoordeelt het waterwerk, het opnemen van het sleepspoor en het apport. Hij ziet er ook op toe dat de voorjager geen commando’s geeft, als dit niet is toegestaan. De keurmeesters op het sleepspoor nemen zodanige posities in, dat het werk op het gehele sleepspoor en het gedrag van de hond bij de eend kan worden beoordeeld.

Vaststellen van het cijfer:
De keurmeester aan de waterkant geeft een voldoende (minimaal een 6, maximaal een 10) of een onvoldoende. In het laatste geval is de eindbeoordeling ook onvoldoende. De keurmeesters op het sleepspoor geven onafhankelijk van elkaar een cijfer (minimaal een 0 en maximaal een 10). De som van deze twee cijfers moet tenminste 12 bedragen om een voldoende cijfer voor de proef te behalen. Het eindcijfer van de proef is het gemiddelde van de drie afzonderlijke cijfers afgerond naar het dichtstbijzijnde hele getal, onverkort het in vorige zin gestelde.

Voldoende:
De proef is voldoende afgelegd door de hond die met voldoende zekerheid het sleepspoor uitwerkt en binnen redelijke tijd, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, de eend apporteert, ongeacht of hij verpakt, zich uitschudt of zittend of staand afgeeft.

Volmaakt:
De proef is volmaakt afgelegd door de hond die voordat hij wordt uitgezonden, niet hinderlijk piept, jankt of blaft, die snel, met minimale aanwijzingen, het begin van het sleepspoor bereikt, daarna snel en correct het sleepspoor uitwerkt, niet zonder eend aan de waterkant terugkeert en een “model apport” uitvoert.

art. 7.2.11 Modelapport
Waar in dit reglement sprake is van “model apport” wordt daaronder verstaan dat de hond een apport zodanig uitvoert, dat hij:

  1. De dummy en/of het wild nadat hij het gevonden heeft, onmiddellijk en zonder aarzelen opneemt.
  2. De dummy en/of het wild goed draagt en niet onnodig verpakt.
  3. In vlot tempo naar zijn voorjager komt.
  4. Zonder aanmoedigingen, commando’s of aanwijzingen, dus uit zichzelf, recht voor de voorjager gaat zitten.
  5. Zijn voorjager de dummy en/of het wild met opgeheven hoofd aanbiedt.
  6. De dummy en/of het wild na daartoe een commando te hebben gekregen, onmiddellijk loslaat en niet nahapt.
  7. In voorkomend geval zich niet uitschudt, voordat hij het wild ter hand heeft gesteld.

art. 7.5 Slotbepalingen

  1. Als daar naar zijn mening redenen voor aanwezig zijn, is een keurmeester bevoegd om, in een individueel geval of in het algemeen, de tijd te verlengen.
  2. Een keurmeester is bevoegd om een proef te laten beëindigen, wanneer er naar zijn oordeel geen uitzicht op is dat de proef voldoende wordt afgelegd.
  3. Alhoewel bij de beoordeling van de proeven steeds is aangegeven dat een volmaakte afwerking, zoals niet verpakken, zittend afgeven en zich niet uitschudden, niet vereist is, zullen factoren als deze, bij cumulatie van fouten, tot een onvoldoende kunnen leiden.
  4. Een afgevaardigde is bevoegd om van dit reglement af te wijken, als en voor zover de omstandigheden ten aanzien van een proef zodanig zijn dat aan de essentie van die proef anders geen recht kan worden gedaan.